Graaf Reinoud II van Gelre

Een kleine eeuw na Folcoldus, in 1295, wordt Reinoud II geboren, de zoon en opvolger van Graaf Reinoud I van Gelre. Hij wordt ook wel Reinald genoemd.

Reinoud II kreeg de bijnaam ‘de Zwarte’, of dat te maken had met zijn uiterlijk of met zijn levensloop is niet bekend. Reinoud trouwde eerst met Sophia Berthout van Mechelen, die hem 4 dochters schonk. In 1333 trouwde hij met de vijftienjarige Eleonora, de dochter van Eduard II de koning van Engeland, met wie hij twee zoons kreeg. Over dat huwelijk is een mooi verhaal in omloop. Reinoud woonde tot haar verdriet op latere leeftijd apart van Eleonora, die hij ervan verdacht melaats te zijn. Dat kan ook ‘kwade oorblazerij’ (kwaadsprekerij) geweest zijn omdat Reinoud een oogje had op een jonge schone. Eleonora liet het er echter niet bij zitten. Tijdens een banket te Nijmegen ,waar ook Reinoud aan zat, verscheen zij met haar beide zonen aan de hand, ontblootte haar boezem en sprak: ‘Ik bid u mijn lieven heer, dat gij de gebreken en de ziekte waarvan ik zoo lasterlijk beschuldigd wordt laat onderzoeken, want ik ben als andere vrouwen en heb door Gods goedheid geen enkel gebrek aan mij. Ziet ook uw twee zonen sterk en gezond, God zou ons er wel meer geschonken hebben als zulks door uwen schuld niet verhinderd was’.

Of het geholpen heeft vermeld de geschiedenis niet. Reinoud II is kort daarna uit een kerkbank gevallen, en aan de gevolgen van een gebroken nek overleden. Eleonora werd daarna de voogdes van haar op dat moment nog minderjarige zoons.

Reinoud II had een roerige levensloop. In 1318 sloot hij zijn vader Reinoud I op, en nam de macht over. Hij staat te boek als een oorlogszuchtig man, maar ook als een goed bestuurder. Hij heeft veel gedaan voor het verbeteren van de waterhuishouding in Maas en Waal. Zo schreef hij in 1321,

‘Des maandags, den dertienden dag nadat men schrijft Epiphania Domini ’de Dijkbrief‘ aan die van tusschen Maas en Waal; dat de landen van het Rijk van Nijmegen en van dezen ambten eene bedijking en wetering vorderen en daarom dijkgraaf en heemraden gesteld heeft, maar ook bepaalt op welken plaatzen de weteringen zullen worden gegraven en hoe de kosten daartoe zullen uitvindig gemaakt worden.

Ten aanzien van de plaats van de nieuwe wetering bepaalde hij: dat de tweede grote wetering in het land tussen Maas en Waal zou moeten lopen “van Appelteren tot in de Haerenre Meer ende voert op alzoe veer als den heymraedt s’Landtz orbaer dunckt”.(van Jan de Boer, site) De wetering werd — waarschijnlijk nog in de 14e eeuw — gelegd vanaf de Tuut in Appeltern tot in het Harense Meer. Vandaar is de wetering – mogelijk wat later – kaarsrecht door de broeklanden heen doorgetrokken in oostelijke richting tot aan de Palkersdijk. In die Palkersdijk werd een sluisje gelegd, het z.g. Palicker schutlaken, waar het water vanuit het Neerbosse en het Teerse broek op min of meer natuurlijke wijze naar toe vloeide. Het benedenstuk van deze wetering, d.w.z. het gedeelte van de Tuut tot ongeveer het Ewijkse broek, is hoogstwaarschijnlijk gelegd in een van nature al bestaand tracé, doch het bovenstuk ervan doorsnijdt de oude perceelsgrenzen en is dus volledig gegraven. Evenals hij dat voor de Oude Wetering voorschreef, moesten er naar de mening van graaf Reinald ook in deze wetering drie schutlakens worden gelegd. Die moesten respectievelijk liggen “boeuven der Tuyt daer ’t gerycht van Apelteren uytgaet”, „tusschen Haeren ende Hernen” en „boeuven Wesel inden broeck daer den hemraet des Lants oirber dunckt”. Zeker is echter slechts, dat dit derde en bovenste schutlaken inderdaad is gelegd.

Daarmee had Reinoud II, ondanks al zijn gebreken, wel een ver reikende visie, want de Nieuwe Wetering verzorgt nu al meer dan 750 jaar de afwatering van het gebied.

De zonen van Reinoud II, Reinoud III en Eduard zijn elkaar later over de verdeling van de erfenis van hun vader nog in de haren gevlogen. Die strijd heeft zich ook te Appeltern afgespeeld, want in 1354 veroverde eerst Reinoud het kasteel van Appeltern. Later, in 1361 veroverde Eduard het weer terug. Het kasteel is daarbij flink beschadigd geraakt.

Vanaf 1484 is het kasteel twee eeuwen lang eigendom van de familie van Gent, en treedt er een periode van rust in.